Ik kwam voor een Turkse pizza en nu kreeg ik dit: ook warm, ook lekker en ook enigszins exotisch, maar dan in een menselijke gedaante en zonder knoflooksaus. De hele scène, die net zo goed door J. Kessels zelf bedacht had kunnen zijn, was zo clichématig, dat ik hem zelf niet had kunnen bedenken. Door de welhaast filmische kwaliteit van de episode zou ik er nog dagen op kunnen teren. En dan bedoel ik niet op die fijne knoflookwalm, die de rest van de dag in mijn mond rond bleef hangen.
Ten eerste was de Anatoliet in kwestie zo wanstaltig hard met me aan het flirten, dat ik van lieverlede niet meer wist wat ik met mezelf aan moest. Ik stond daar maar een beetje te wachten en te glimlachen, in die veredelde kebabtent bij mij op de hoek, waarvan de bezoekers eigenlijk denken moesten dat het een bakkerij was, met croissantjes en gevulde koeken, terwijl er tegelijkertijd gewoon een stuk dood beest aan een spit ronddraaide.
Ondertussen kreeg ik het welhaast Spaans benauwd van die zenuwpezige Turkse muziek. Nee, dan liever J. Kessels’ muziek. Jongens als Townes van Zandt, die zich helaas had dood gezopen, wisten tenminste nog wat muziek was.
What would Townes do? Niet dat een Texaanse cowboy ooit een opgerolde Turkse pizza met sla zou eten, maar daar ging het hier nu natuurlijk niet om. Deze volstrekt hypothetische vraag had een heel ander doeleinde, namelijk zorgen dat het bloed, dat zich in mijn wangen verzameld leek te hebben, weer terug zou vloeien naar de rest van mijn lijf.
Toen ik de veel te knappe Turk, met zijn drie-dagen-baardje en zijn duivelse grijns, gezegd had dat ik mijn pizza graag mee wilde nemen, gooide hij al zijn charmes in de strijd om mij ertoe te bewegen die deegrol daar stante pede naar binnen te werken.
Dat ging dus niet gebeuren: met zo veel schoons in de buurt zouden mijn kaakspieren van de weeromstuit nauwelijks kunnen functioneren en kreeg ik bovendien een geheel ander soort honger, die niets te maken had met een tekort aan koolhydraten.
‘Hier opeten of meenemen?’
‘Eh, meenemen graag.’
‘Neeee, hier opeten toch?’
Plagerig grijnst de Turk me toe, waarbij de kebabcounter een dubbelrol als fysieke en culturele barrière vervult.
Uitgerekend vandaag ben ik zo uitgekakt als ik weet niet wat. Het kwartje valt zo langzaam, dat ik me evengoed op de maan zou kunnen bevinden. Kebabtenten zitten tegenwoordig toch overal.
‘Eh, nee, meenemen.’
‘Zeker weten?’ De ‘z’ klinkt duidelijk Turks, maar dat doet niets af aan de charmes van deze Anatoliet. Integendeel.
‘Ja, zeker weten.’
Hij geeft me de witte plastic zak, ik pak hem aan en langzaam draai ik me op mijn hielen om. Nooit kreeg ik het heter van een rol Turkse meuk.