Bezweet loop ik de trappen af. Ik ben deze hitte niet gewend. Korreltjes fijn zand kriebelen op mijn voorhoofd, waar ze na een zoele windstoot zijn blijven plakken.
Af en toe moeten we naar boven, om te controleren of alles daar in orde is en er boven onze hoofden niets ongewoons is voorgevallen. Het is van levensbelang dat het zand schoon blijft, dat er niets in ons water terecht komt.
Hier beneden is het een stuk aangenamer. De zandlaag isoleert de watermassa, als ook de luchtlaag erboven.
Newton. Hij loopt op me af. Alhoewel we allemaal om beurten de zon in moeten blijft zijn huid steeds zo wit als melk en zijn haar altijd dezelfde kleur oranje, als een bos glanzende wortels. Zijn ogen zijn lichtgroen en zijn jukbeenderen steken uit, waardoor hij er met zijn bleke huid toch heel exotisch uitziet.
‘Gudrun,’ groet hij me, waarbij de bos wortels licht op en neer beweegt. Alles in orde?’
‘Ja, alles in orde. Ik heb geen onzuiverheden gedetecteerd. Wel verbeeld ik me dat de Grote Zoutberg opeens een stuk kleiner lijkt. Is dat jou ook opgevallen?’
‘Nee. Ik heb niets vreemds aan die berg kunnen ontdekken. En wat dan nog? Het is maar zout.’
Daar heeft hij gelijk in. Zout te over.
‘Maak je niet druk!’ Hij geeft me een schalkse knipoog, die het bloed naar mijn wangen doet stromen. Als we allebei ons weegs zijn gegaan, ontsnapt er een zucht over mijn lippen en vliegen twee vlinders een rondje in mijn buik.
Ik probeer haar voor me te winnen door in haar hoofd te kruipen. Net dacht ze dat ik een bijzonder aantrekkelijk jongmens was, en dat terwijl ik in het geheel niet voldoe aan de maatstaven voor schoonheid van het volk waartoe zij behoort: de bewoners van de planeet Aarde. Ik hoef maar te knipogen of ze valt in katzwijm.
Hopelijk heb ik haar ideeën betreft de Grote Zoutberg de wereld uit geholpen. Misschien moet ik met Thomas en Jerome een list bedenken, opdat we een plausibelere verklaring kunnen geven. Er is steeds minder zout. Tot nu toe heeft niemand dat opgemerkt.
Op Anthea zou ze een schoonheid genoemd worden, maar hier gaat ze op in de massa. Melkboerenhondenhaar, met grijze ogen.
Het zout bewaren we in een goed verborgen grot. Als we een ton verzameld hebben, zullen we de productie opstarten.
Ondertussen zing ik rond in mooie meisjeshoofden en wind ik ze allemaal om mijn vinger, bedwelm ik ze, tot het bloed heet door hun aderen kolkt en ze duizend zonnen zien wanneer ze hun ogen dichtdoen.
De mannen zet ik tegen elkaar op, dat is voldoende.
Ha! Wat een mooi stukje. En het woord ‘Alhoewel’ bevalt me heel goed. Heel archaïsch.
Liesbeth